Het onbewuste spreekt een andere taal.
Vandaag gooi ik het eens over een andere boeg. Niks overpeinzen, doordenken, mediteren, onderzoeken. Niks van dat al. Geen woorden die uit het brein vloeien maar woorden die het verhaal van de nacht een kleur en vorm geven.
Ik droom soms, dan weer veel, dan weer weinig, maar veelal zijn het beelden en verhalen die ik niet zomaar kan plaatsen. Vandaag wil ik met jou mijn droom van afgelopen nacht delen. Dit is er weer eens eentje waarvan ik voel dat ik het vast mag leggen, om er omheen te lopen en vanuit vele perspectieven naar kijken. Wat het zeggen wil weet ik (nog) niet.
Ik loop op een vlak land. Het is er dor, de weg is stoffig en loopt iets omhoog. Af en toe zie ik een boom, waar maar weinig blad aan zit. Ver weg achter mij ben ik geluid gewaar, alsof daar ver de geluiden van een drukke gemeenschap langzaam verstommen om dan weer aan te zwellen. Ik kijk niet om, maar voel dat ik door moet. Mijn schoenen tonen nauwelijks kleur door al het stof en zand wat er op is gekomen.
Dan zie ik het landschap voor mij iets veranderen. Zie ik daar een richel? Zou daar een afgrond zijn? Maar ik stop niet tot ik bij de rand ben. Hier houdt de vaste grond op. Achter mij zijn de geluiden harder en scherper. Alsof een meute mensen achter mij aan komt; ze roepen onverstaanbare dingen en hun voeten stampen op de dorre grond als doffe dreunen op een te strak gespannen vel. Nog kijk ik niet om. Ik vraag mij af wat er nu nog te doen is. Ik sta voor een afgrond waarvan ik de diepte niet kan peilen en als ik vooruit kijk zie ik mist die een mogelijke andere kant van dit ravijn verhult. Beneden is het donker, het zwartste zwart dat ik ooit zag. Voor mij doemt een deel van een brug op, maar slechts een paar meter. Ik zet een stap op de brug en voel dat het mij kan houden. Ik loop en loop tot ik ook daar niet meer verder kan. De geluiden achter mij klinken nog scheller en dichterbij. Dan sluit ik mijn ogen, leg mijn rechterhand op mijn hart en stap de diepte in.
Een tijd is er niets, totaal niets. Zo een niets dat er geen woorden zijn die het kunnen beschrijven. Even dacht ik dat ik viel, maar dat is niet zo. Ik wordt gedragen door het niets. Ik luister en hoor niets, ik kijk en zie niets en ik tast en voel niets. Hoe lang dit duurde weet ik niet, het zou zomaar een paar minuten kunnen zijn of tientallen jaren. Er is niets om het te meten.
Dan doe ik mijn ogen open en bevind mij op een kleine plein. Er zitten mensen op de grond bij elkaar te praten en te lachen. Er wordt eten en drinken uitgewisseld door vrouwen met kleurrijke rokken en linten in hun haar. Ik kijk om mij heen en het lijkt of zij mij niet ervaren of zien. Dan kijk ik voor mij en kijk recht in de grote ogen van een klein meisje. Haar blik toont een mengeling van zoeken, wanhoop en verdriet. Het lijkt of zij ook niet gezien wordt. Haar haren zijn vlassig en vol stof. Haar kleren zijn versleten. In haar hand is een oude lappenpop. Ze kijkt mij indringend aan en vraagt: "Is het zo raar dat ik niet mee kan komen als er zoveel van mij gevraagd wordt? Ik ben maar zo groot als ik ben."
Ik voel ontroering in mijn hart en voel een traan in mijn ooghoek. Op haar vraag weet ik het antwoord niet. Dan besluit ik dat ik iets voor haar wil maken, kleurrijk en mooi en met zorg gemaakt. Ik kijk naar mijn handen en zie dat ik met prachtige zijden draden aan het haken ben en heb geen idee wat het zal worden, maar voel een enorme drang om door te gaan, zodat ik het haar kan geven.
Dan knipper ik met mijn oogleden en als de ogen weer open zijn bevind ik mij in een auto. Ik zit op de stoel van de bijrijder. Mijn vader zit achter het stuur en is totaal gestrest. Achterin zit mijn moeder die de hele tijd commentaar geeft, indringend en schril alsof er haast geboden is. We bevinden ons in een immense stad met hoge gebouwen, veel verkeer en mensen op straat. Mijn vader toetert de hele tijd en kijkt niet goed waar hij rijdt; dat kan in zulk een tumult ook haast niet. Er gebeurt zoveel dat ik het niet kan verwerken. Dan gilt mijn moeder: "Ga er nu uit, ga eruit". En de auto zwenkt naar rechts, een steegje in. Verder en verder de steeg in wordt het steeds smaller en hobbelig. Achter mij hoor ik telkens: "kijk nou toch uit, waarom keer je niet om". Maar er is geen plek om te keren. Dan verschijnt er een scherpe bocht, en nog een en nog eentje. Ik hou mij stevig vast aan de greep op de deur en probeer te ademen. Ik zie een plek, een soort parkeerhaven. En net als ik zeggen wil: "hier kun je keren", slaat mijn vader af naar links. De weg loopt niet vlak, maar naar beneden. Steeds verder en verder naar beneden. Ik kijk opzij naar mijn vader en zie dat hij niet voor rede vatbaar is. Onbereikbaar rijdt hij steeds verder en verder naar beneden, de ene na de andere vlakke plaats voorbij, terwijl achter mij het commentaar harder en harder wordt. Ik vraag mij af hoe diep we nog kunnen gaan. Dan naderen we een helling die enorm steil naar beneden gaat en verderop zijn grote witte deuren van metaal. Ze zijn gesloten, maar dat lijkt mijn vader niet te zien. "Ik weet heus wel wat ik doe", schreeuwt hij naar de achterbank en geeft gas. Ik doe mijn ogen dicht.
Er komt geen knal waar ik op wachtte, geen gekraak of gegil. Het geluid is verstomd. Ik doe mijn ogen open en zie de blauwe lucht. Als ik omhoog kijk zie ik de zon. En naar beneden zie ik de grond verder en verder zakken, alles erop wordt steeds kleiner totdat ik er niets meer op kan onderscheiden. Ik vlieg, omhoog, verder en verder....
Dan word ik wakker.
==============
Zo'n droom als deze gaat mij net als de voorgaande intense en bevreemdende dromen waarschijnlijk lange tijd bezig houden. Totdat ik zoveel perspectieven heb gevonden om er volheid in te zien. Om te zien wat het onbewuste naar boven heeft gebracht.
Droom jij ook wel eens zulke dromen?